/ Home / Home / Participatie /
Participatie op school
Wat betekent het om een kind te hebben met een visuele beperking met betrekking tot het onderwijs?
Afkomst
Plaats je jouw kind op een school voor speciaal onderwijs (ook wel “passend onderwijs), of is het kind in staat ondanks de beperking naar school te gaan in het reguliere onderwijs. En als je voor deze laatste optie kiest, is er dan begeleiding nodig, of kan het kind dan zonder deze hulp? Er komen dan een helehoop vragen op je af. Maar natuurlijk ook voor de school in kwestie. Zijn zij bereid te integreren. Als school volg je toch bepaalde structuren en methodes. Dat alles in een bepaald tempo, dus een kind met een beperking, die veel langzamer is (is de opvatting) past niet in ons plaatje, wordt dan meestal indirect meegegeven.
En hoe sta je daar zelf als ouder in. Vaak ook ingegeven door jouw eigen afkomst. Ook al heb je zelf die beperking niet, neem je bepaalde factoren over die een sterke invloed hebben op jouw kind, met een beperking. Daardoor kan het zijn, dat je te hoge verwachtingen hebt, of dat het kind juist veel meer kan dan je zelf voor mogelik zou hebben gehouden. Neem 2 families die allebei een kind met een min of meer dezelfde beperking hebben. Als het bij beiden gaat om een motorische of mentale groeibeperking gaat, zullen de opvattingen en zorgen hoe hun kind op te voeden al snel anders zijn, dan als het gaat om kinderen van families waarbij het om een chronische aandoening gaat.
Hoe het toen ging
In de vorige eeuw was het zo, “je hebt een kind dat een beperking heeft”, dus gaat het naar speciaal onderwijs. Het ging daarbij om “instituten” die veel grond bezaten, waar dan basis en voorgezetonderwijs werd georganiseerd. Vaak woonden de meeste leerlingen daar dan ook op het terrein in speciale internaten. Eventuele naschoolse activiteiten (bijvoorbeeld sporten) werden dan ook binnen de muren van het instituut georganiseerd. Alles stond in het teken van bescherming van de persoon met een beperking.
Door het tempo waarin werd onderwezen (vanwege de beperking) duurde basisschool al snel 1 jaar of langer extra. Waardoor er dus vaak personen tot jong volwassen (18, 19, 20 jaar oud) aan verbonden waren. Dit feit alleen al zorgde er vaak ook dat er geen aansluiting in de normale samenleving meer mogelijk was. Om dit enigszins op te vangen werden er bijvoorbeeld ook “vakgerichte” opleidingen ontwikkeld, boekbinden, meubelmaker, pianostemmer, mandenvlechten e.d. De weg naar de echte samenleving werd zo onnodig lang gemaakt.
(Dit artikel gaat verder onder het advertentieblok)
Het onderwijs aan kinderen met een speciale achtergrond werd tot dat moment vooral georganiseerd door religieuse stromingen. Figuurlijk, maar vaak ook letterlijk achter grote dikke muren werd dit speciaal onderwijs vorm gegeven. Achter die dikke muren in een extreem beschermde omgeving. Kerken hadden zich al meerdere honderden jaren aan deze speciale “instituten” verbonden. Ook Louis Braille heeft bijvoorbeeld onderwijs kunnen volgen, dankzij en met hulp van invloed door de Kerk. Met een beperking, had je zonder dat je daar debet aan had het stempel “zielig”.
Naarmate de kerk steeds verder verdween in het dagelijkse reguliere straatbeeld, werd het onderwijs voor kinderen met een beperking ook steed minder. Als instituut voor mensen met een (visuele) beperking werd je min of meer gedwongen je aan te passen aan de verandering van de samenleving. Deed je dat niet, dan werd je meer en meer geïsoleerd. Dit had dan ook invloed op de leerlingen die daar op school hadden gezeten. Omdat op je CV staat waar je onderwijs genoten hebt, roept dit vragen en twijfel op bijvoorbeeld bij werkgevers.
Als instituut moest je steeds meer “out of the box” gaan denken en het zwaartepunt verleggen. Dus letterlijk ook meer extern gaan werken. De schoolklassen in het speciaal onderwijs werden kleiner. In sommige gevallen zijn ook instituten voor verschillende beperkingen gefuseerd. De samenwerking is nu een vereiste. In principe zijn de functionele scholen voor speciaal onderwijs er nu alleen nog voor kinderen met een meervoudige beperking, of leerlingen die door de beperking anderszins speciale aandacht nodig hebben, om tot hetzelfde resultaat te komen.
Inclusief onderwijs
Eind jaren 80 van de vorige eeuw kwam heel langzaam de opzet voor de instroom van kinderen met een beperking in het reguliere onderwijs. Waarbij de al gevestigde scholen voor speciaal onderwijs ook ambulante onderwijskundige begeleiding (AOB) aan moesten gaan bieden (dat zwaartepunt verleggen). Hieruit is uiteindelijk het “onderwijs inclusief” ontstaan. Dat in steeds meer landen wereldwijd wordt toegepast. In het begin heette dit in Nederland “een rugzakje”, als je als visueel beperkt kind naar regulier onderwijs ging. Om een en ander toch vast te leggen is in 2003 er een wet naar vernoemd in Nederland, “de Rugzak wet”. Tegenwoordig heet deze regeling een “arrangement” (VVE). Elk Nederlandse school die een kind met een beperking opneemt krijgt subsidie, afhankelijk van de mate van de beperking (licht, middel of intensief). Dat stempel “zielig” is niet meer van deze tijd.
Afhankelijk van waar je in de wereld woont, ben je wel dan niet aangewezen op het speciale dan wel inclusief onderwijs. Maar het kan nog verder. In Canada kent men sinds eind jaren 70 van de vorige eeuw geen speciaal onderwijs meer. Heb je een beperking, dan ben je aangewezen op het reguliere onderwijs. Ook als je een compleze beperking hebt, moet je gewoon proberen mee te draaien in het reguliere onderwijs. Zeker in het geval van complexe beperkingen is het de vraag of dit zonder begeleiding te doen is. Maar feitelijk gaat het hierbij dus ook om inclusief onderwijs, maar dan nog een stapje verder. Het gaat meer naar “geïntegreerd” onderwijs. Het Canadese schoolsysteem voor kinderen met een beperking werkt omdat er op alle niveaus een enorme betrokkenheid geldt. Het geld dat men uitspaart (geen speciaal onderwijs) wordt ingezet voor meer personeel op de reguliere school zelf.
(Dit artikel gaat verder onder het advertentieblok)
Een rugzakje klinkt negatief in deze zin, vandaar dat de term moderner is gemaakt, dus een arrangement (“een combinatie van). Participeren is in feite ook “een combinatie van”. Je moet niet uit gaan van het negatieve, maar van het positieve. Ofwel vroeger keek men naar mensen met een beperking wat men niet kan. Tegenwoordig kijkt men naar wat iemand met een beperking nog wel kan, want “iedereen hoort erbij”. Zo werkt dat ook in het onderwijs. Inclusief onderwijs legt de nadruk op het aanvaarden van de verscheidenheid en gelijkwaardigheid van de leerlingen in een vertrouwde omgeving, binnen het kader van het reguliere onderwijs. Inclusief onderwijs zorgt ervoor dat het kind de hulp krijgt aangereikt (op maat geleverd), zonder dat het kind daarvoor zelf naar het speciaal onderwijs toe moet.
Inclusief onderwijs is net even anders als geïntegreerd onderwijs. Daar ligt namelijk de nadruk op integratie van het kind en het is dan nodig dat het kind zich aanpast aan de bestaande schoolomgeving. Zoals de WHO van de Verenigde Naties ook hebben vastgelegd moet de samenleving zich tegenwoordig aanpassen aan mensen met een beperking.
Meerwaarde
Het is al diverse malen aangetoond, dat iemand in de klas met een beperking, een meerwaarde (enthousiasme, inzet etc) voor de hele klas kan zijn. Sterker nog, als dit goed wordt toegepast (die niet die stempel opdrukken), kan het kind in kwestie ook een verbindende factor voor de hele klas zijn. Omgekeerd kunnen kinderen zonder een beperking leren van de medeleerling, met een beperking. Waarbij het gaat om ” het anders zijn”. Een spiegel voorhouden, zo ben ik, maar zo kan het dus ook zijn. Waarbij je ook indirect elkaars normen en waarden bijbrengt.
Iemand met een beperking moet vaak dubbel zo hard werken, om tot hetzelfde resultaat te komen, wat iemand zonder beperking doet. Afhankelijk van de mate van de beperking kan dit ertoe leiden dat iemand weliswaar bijvoorbeeld alleen maar slechtziend is, maar door de normale intelligentie, tot de beste leerlingen van de klas behoort. Door de onbewuste overmatige (door de beperking) inzet.
Je hebt “maar” een beperking. Toch neem je deel aan het reguliere onderwijs. Je wil net als alle andere medeleerlingen gelijk behandeld worden. Zet dan ook de leerling met een beperking niet helemaal achterin, of helemaal voorin, maar temidden van de anderen. Natuurlijk naar gelang de beperking dat toelaat. Iemand die ernstig slechtziend is, moet alles van dichtbij kunnen zien, dus dan is voorin wel belangrijk. Maar de leerling als zodanig wil zelf één van allen beschouwd worden. Als temidden van de groep niet lukt, door bijvoorbeeld lichtinval. Dan moet de lichtinval aangepast worden, niet de plaats van waar de leerling zit.
(Dit artikel gaat verder onder het advertentieblok)
Koudwatervrees
Scholen moeten zich dus aanpassen aan kinderen met een beperking. Dat is niet altijd even makkelijk. Het kan een cultuurschock teweeg brengen en sceptisch en koudwatervrees aantonen. Maar ook pijnlijk letterlijk laten zien dat mensen die verantwoordelijk zijn geen inlevingsvermogen hebben. Zeker ook omdat er nog in brede zin een hardnekkig stereotype geldt, je hebt een beperking, dus kan je dan wel hier je weg vinden, letterlijk en figuurlijk. Verantwoordelijken denken nog vaak te veel aan de aan de reeds aanwezige instrumenten, zonder meer als een visionair te denken, denk in mogelijkheden. Wat willen we mogelijk maken en wat is het doel?
Om een kind met een beperking te kunnen plaatsen in het regulier onderwijs is veelal veel overtuigingskracht nodig vanuit de ambulante onderwijskundige begeleiding. Vaak ook door onwetendheid. Juist als dan achteraf blijkt dat het kind de normale weg zonder al te veel vertraging doorlopen heeft, kan de school in kwestie trots zijn, dat zij de capaciteit en de mogelijkheid hebben geboden, om dit te realiseren. Ben je als school die openstaat voor diversiteit, dat moet je jezelf afvragen als school. Reguliere scholen die al kinderen met een beperking hebben gehad stellen dat het kind zeer veel opsteekt door te leren van zijn of haar klasgenoten. Veel meer dan dat het bij “lotgenoten” (klinkt weer zo negatief) in de klas zou hebben gezeten.
Afhankelijk van de mate van de beperking moeten de eindtermen wordt losgelaten, omdat deze voor een “beperkte leerling” gewoon onmogelijk zijn. De leerling volgt dan volledig een eigen traject, zonder dat de klas- en schoolgenoten daar veel van meekrijgen. Want anders wordt hij of zij het “buitenbeentje”. Dan zou het geheel juist averechts kunnen werken, dan wordt het “dat kind”. Als je een beperking hebt is het in bijna alle gevallen onmogelijk om je volledig aan te passen. Vanuit de school wordt de zorg voor leerlingen met een VVE vaak gecoördineerd vanuit de Interne Begeleiding (IB).
Het gaat niet alleen om het kind
In artikelen over inclusief onderwijs gaat het vaak over kinderen en wat zij nodig hebben om goed onderwijs te krijgen. Logisch natuurlijk: zij zitten immers op de school. Wat echter vaak wordt vergeten, is dat inclusief onderwijs niet alleen over kinderen gaat. Het gaat ook over leerkrachten, ouders en mensen uit de buurt van de school. Door het alléén over kinderen te hebben, missen we de verbinding die kinderen en volwassenen met elkaar onderhouden. En meestal geldt ook: wat er ontbreekt voor het kind, ontbreekt ook in gelijksoortige mate voor de leerkracht. Of voor de ouder of andere betrokkenen. De switch naar inclusief onderwijs door een school wordt bepaald door álle mensen van en rondom de school.
Netwerk
Daarom is het ook zo belangrijk om te “netwerken”. Door mee te werken aan het proces van inclusief onderwijs kan dit jouw eigen kennis, begrip, wereldbeeld en zeker ook jouw netwerk flink vergroot worden. Voorheen deed ieder zijn of haar ding in zijn of haar eigen functie, binnen de muren van de school of het bedrijf. Je was ambtenaar, dus had je niets te maken met wat er op scholen in de omgeving speelde. Nu is dat wel zo, lijntje worden korter gemaakt. Met de huidige middelen van communicatie is dat natuurlijk al helemaal makkelijk. Het gaat erom, of je het nu doet voor één kind met een beperking, of voor een aantal, dat je gezamenlijke missies worden opgesteld.
Stage
Als je een beperking hebt, is het als onderdeel van het onderwijs ook moeilijk om een stageplek te vinden, die aansluit op de leermethode die je op school volgt. Stagebegeleiders lopen vaak tegen een muur van koudwatervrees door bedrijven. Onwetendheid, onbegrip, maar helaas ook vaak angst voor de bedrijfsrisico’s. Terwijl het eigenlijk precies andersom is, een bedrijf krijgt meer aanzien, als het maatschappelijke betrokkenheid toont. Dit kan vaak tot in de omzetcijfers terugherleid worden. Juist het gunnen van een stageplek aan iemand met een beperking kan diegene een versterkt gevoel geven van “ik hoor erbij”. En het is in veel gevallen een ideale “ingang” om werk te vinden. Want zodra het om een echte functie met salaris gaat, deinzen werkgevers terug. Doormiddel van een stage kan dat beeld van iemand in een ongedwongen omgeving al positief van invloed zijn.
Participatie
Voor een goed onderwijs voor iedereen, moet de omgeving van de school, de overheid en van het kind bekwamer worden gemaakt. Je kan daar eigenlijk niet vroeg genoeg (consultatiebureau) mee beginnen. Per slot van rekening zijn we met hele samenleving bezig participatie op de kaart te zetten. In het normale dagelijks leven buiten school krijg je als persoon met een beperking ook te maken met mensen die gewoon “goedziende” zijn. Als je de basis dan wegneemt, ofwel het kind op speciaal basisonderwijs – dat zeer beschermd is – plaats, bouwt het niet of nauwelijks weerstand op, als het vervolgens “in het diepe moet springen”. Zo’n achterstand kan levenslang in stand worden gehouden. De participatiesamenleving, zou dus feitelijk al op de basisschool moeten beginnen.
In 2017 heeft o.a. Nederland het VN-verdrag geratificeerd, waarin wordt gesteld dat het onderwijs dat door de overheid wordt mogelijk gemaakt “inclusief onderwijs” moet zijn. Het is natuurlijk maar een streven, maar met het oog op de toekomst en de participatie is het eigelijk een “must to do”. Italië en Noorwegen waren de eerste landen die de opkomst van het inclusief onderwijs en de bbijbehorende internationale verdragen hebben omgezet in hun nationale wetgevingen. Beide landen hebben sowieso al een lange geschiedenis opgebouwd als het gaat om mensen een beperking deel te laten nemen aan het reguliere onderwijs.
Nog even de voordelen van inclusief onderwijs op een rij:
1: Inclusief onderwijs is goed voor de sociale ontwikkeling:
• Een school is een plek om te leren lezen, schrijven, rekenen, maar ook leren omgaan met elkaar (sociaal gedrag) en leren nadenken over jezelf, en je plek in de wereld. Op een inclusieve school voelt elke leerling, ook die met een beperking, zich volwaardig onderdeel van de school.
• Kinderen met en zonder beperking die elkaar ontmoeten op school, leren dat iedereen ertoe doet en erbij hoort ongeacht wat iemands capaciteiten of eigenschappen zijn.
• Door inclusief onderwijs kunnen kinderen met een beperking naar school in hun eigen buurt, samen met broertjes en zusjes. Het houdt daardoor het gezinsleven en buurtcontacten in stand en biedt kinderen een natuurlijke speel- en leeromgeving met meer tijd voor sociale interactie.
2. Inclusief onderwijs is goed voor de cognitieve ontwikkeling:
• Kinderen leren niet alleen van de leerkracht, maar ook van elkaar. Kinderen leren om te gaan met verschillen en leren dat iedereen bijzondere kennis en talenten heeft.
• Kinderen kunnen op de inclusieve school op allerlei manieren leren, aansluitend bij de verschillen in capaciteiten en leerstijlen.
• In inclusief onderwijs worden leerkrachten toegerust om hun onderwijs af te stemmen op de (soms grote) verschillen tussen leerlingen in een groep, en hoge verwachtingen te hebben van iedere leerling. Deze leerkrachten kunnen álle leerlingen (ook die zonder handicap) beter bedienen in hun verschillende leerbehoeften. Inclusief onderwijs leidt dus tot betere, creatievere leerkrachten én betere leerprestaties van alle kinderen.
3. Inclusief onderwijs is goed voor de (voorbereiding op) participatie in de samenleving:
• Participatie op school leidt tot participatie op volwassen leeftijd. De overheid verwacht dat jongeren met een beperking na school participeren in de samenleving en niet bij voorbaat afhaken en een uitkering vragen. Wie als leerling al niet participeert, heeft weinig kans dat dit opeens wel lukt op de arbeidsmarkt of in sociale relaties.
• Goede inclusieve scholen werken nauw samen met allerlei partners in de omgeving die zich bezighouden met opvoeding, welzijn en gezondheid. Daardoor wordt beter gebruik gemaakt van de aanwezige kennis en capaciteiten, en wordt gestimuleerd dat verschillende partijen in de gemeenschap zich er samen voor inzetten dat niemand buiten de boot valt. Dit stimuleert een inclusieve samenleving en zal de participatie van leerlingen met een beperking nu en in de toekomst bevorderen.